Onder het voedingssysteem
verstaat men het gehele samenstel van hulpwerktuigen, toestellen en leidingen,
dat dient om het condensaat uit de condensor te verwijderen, het desgewenst voor
te warmen, en vervolgens weer als voedingwater terug te voeren naar de ketels.
Hier bij onderscheiden we een open en een gesloten systeem.
In een open systeem komt het voedingwater, bijvoorbeeld in de warmwaterbak, in
aanraking met de buitenlucht, waardoor het lucht opneemt die weer wordt
meegevoerd naar de ketel.
Bij een gesloten voedingssysteem kan het voedingwater op zijn weg van de
condensor naar de ketel nergens met de buitenlucht contact maken.
Zodat er zeer weinig lucht in het voedingwater aanwezig is.
Vooral bij het gebruik van hoge stoomspanningen en temperaturen zal een
dergelijk systeem noodzakelijk zijn, omdat anders in de ketels een belangrijke
vertering optreedt.
Een tekening van een gewoon open voedingssysteem, zoals dat in gebruik is bij
een TEM, ziet men in fig.87.
Hier is ondersteld, dat de luchtpomp en de voedingpompen door de hoofdmachine
worden bewogen, en dat er in het systeem een zuig- en een pers voorwarmer zijn
opgenomen.
Het condensaat en de lucht verlaten de condensor met een temperatuur van
ongeveer 40° door pijp J naar de natte luchtpomp X, die het water afvoert naar
de warmwaterbak W.
De lucht ontwijkt door standpijp P in de atmosfeer.
De machine voedingpomp V zuigt het water uit de warmwaterbak, en ze perst het door de
leiding A en de driewegkraan U naar de zuig voorwarmer E, die hoog boven de
machine is geplaatst.
Deze voorwarmer krijgt door leiding F verwarmingsstoom toegevoerd uit de
MDreceiver van de hoofdmachine, of hij krijgt door leiding B afgewerkte stoom
van de hulpwerktuigen.
Deze laatste stoom kan ook door pijp D rechtstreeks naar de condensor worden
gevoerd.
In vele gevallen ontvangt de voorwarmer van beide zijden zijn stoom.
Het verwarmde voedingwater stroomt met een temperatuur van omstreeks 95° door
leiding G naar de zuigkant van de stoompomp die het water achtereenvolgens door
R, driewegkraan N, pers voorwarmer L, leiding K en voedingklep S in de ketel
pompt.
De zuig voorwarmer is zo hoog geplaatst t.o.v. de stoompomp, omdat er anders
tijdens de zuigslag van deze pomp onmiddellijk dampvorming onder de zuiger zou
plaats hebben als gevolg van de hoge watertemperatuur.
De stoomtoevoer naar de pomp wordt geregeld met een vlotter onderin de
voorwarmer, die een kraan in de toevoerleiding H beweegt.
In de pers voorwarmer wordt het voedingwater opnieuw verwarmd met afgewerkte
stoom van hulpwerktuigen die met een tegendruk van bv. 2 kg/cm² ABS. werken,
waardoor de temperatuur van het water tot circa 120° kan worden verhoogd.
Ook kan er gewoonlijk nog verse stoom in de pers voorwarmer worden toe gelaten.
Door de driewegkraan N een kwartslag rechtsom te draaien, perst men het
voedingwater buiten de
voorwarmer om door de leiding M rechtstreeks in de ketels, In werkelijkheid
maakt men zelden gebruik van kranen, maar men neemt gewone afsluiters die
gemakkelijker zijn dicht te houden.
Door kraan U te draaien, kan men ook de zuig voorwarmer buiten werking stellen,
en het condensaat uit de warmwaterbak kan men rechtstreeks door de machine
voeding pomp V via leiding T en voedingsklep S1 naar de ketel laten persen.
De zuigerzijde van de stoompomp kan men door leiding IJ ook aansluiten op de
condensor, en door leiding Z op de warmwaterbak.
De pomp heeft even eens nog een zuigleiding naar de voedingtank.
Bij het manoeuvreren zet men de afgewerkte stoom van de hulpwerktuigen van de
zuig voorwarmer af, en men voert hem naar de condensor met afsluiter C.
De stoompomp stelt men dan tewerk op de filterbak ; ook de machine voedingpomp
kan het water hieruit rechtstreeks naar de ketel pompen.
In fig.88 geven we nog
een afzonderlijke schets van de warmwaterbak bij de besproken installatie.
Dit is een rechthoekige, ruime plaatstalen bak A, die vanboven open is, of is
voorzien van losse deksels om het invallen van vuil tegen te gaan.
Het water uit de luchtpomp, komt door opening B binnen; het wordt door lei
schoten C gedwongen, enige malen van richting te veranderen.
Voor bij het tweede schot is het water al tamelijk tot rust gekomen, zodat de
aan de oppervlakte drijvende oliedelen kunnen worden verwijderd.
Het water stroomt daarna door een paar bakken D, die zijn gevuld met kooks;
daardoor wordt het condensaat verder gereinigd.
De bakken D zijn los in de warmwaterbak geplaatst, zodat zij gemakkelijk kunnen
worden weggenomen om de kooks te vernieuwen.
De warmwaterbak doet dus tevens dienst als filter voor het voedingwater.
In plaats van bakken met kooks treft men ook wel houten ramen aan, waarop flanel
of filterdoek is gespannen, en die gemakkelijk uit de bak kunnen worden genomen
om te worden schoongemaakt.
De afvoer van het water naar de voedingpomp heeft plaats door opening F, maar
niet eerder dan nadat er een klep H door de vlotter G wordt geopend; dat zal
gebeuren als het water rondom G hoog genoeg staat.
Daalt het water in de ruimte E, dan sluit klep H langzamerhand, en de
voedingpomp zuigt nu minder water aan. Door op deze wijze de waterspiegel in bak
E op voldoende afstand te houden boven de zuigopening F tracht men te
verhinderen, dat de voedingpompen lucht aanzuigen. |
|
Op turbineschepen waar men veel
hogere stoomdrukken en temperaturen gebruikt dan op schepen met een TEM, is het
zeker noodzakelijk om het toetreden van lucht in het voedingwater zoveel
mogelijk te verhinderen.
Daarom treft men hier gewoonlijk een gesloten voedingssysteem aan.
In fig.89 zien we een dergelijk systeem in de uitvoering van Weir.
Dit is het schema van een turbine-installatie met regeneratieve condensor,
roterende condensaatpomp, lucht ejecteur, turbo voedingpomp en twee pers
voorwarmers.
De verwarmingsstoom voor deze voorwarmers wordt op twee plaatsen waar
verschillende drukken en verschillende temperaturen heersen, afgetapt uit de
hoofdturbine.
Deze zg. aftap voorwarming gebruikt men veel bij turbines.
Want weliswaar verricht de ketelstoom nu minder arbeid in de turbine, maar de
afgetapte stoom geeft zijn verdampingswarmte, een belangrijk bedrag, bijna
geheel af aan het voedingwater, en een berekening die we hier niet zullen geven,
toont aan, dat er aldus een flinke toeneming in rendement is te verkrijgen.
In onze fig.89 zien we de beide aftapleidingen bovenop de turbine aangesloten,
maar dit is alleen gedaan voor de overzichtelijkheid van de tekening.
In werkelijkheid komen ze aan de onderzijde van de turbine uit, omdat dan tevens
het zich aldaar in de turbine bevindende water wordt afgetapt.
De condensor is ingericht als die in fig.59 13, de onderzijde doet dus dienst
als warmwaterbak ; daaruit zuigt de condensaatpomp A het condensaat, en ze perst
het door leiding B naar de drie-traps lucht ejecteur D, die is ingericht zoals
die in fig.86.
We zien, hoe hier de lucht uit de condensor op twee plaatsen van achter de beide
keerschotten wordt weggezogen, en hoe ze tenslotte aan het boveneinde van de
ejecteur D door de staande pijp met zwaanshals in de atmosfeer wordt afgevoerd.
De eerste en de tweede trap van de ejecteur tappen af in de condensor, zoals we
al hebben gezegd; de derde trap tapt af in de voedingwatertank.
Bij G is de stoomaansluiting naar de straalbuizen van de ejecteur.
Het condensaat dat uit D komt, gaat door de aftapkoeler E, die is ingericht als
een kleine
oppervlakcondensor, naar de zuigzijde van de turbo voedingpomp C.
Die pomp is tevens op de voedingwatertank aangesloten, zodat deze als
buffertank dienstdoet.
De pomp perst het water -eerst door voorwarmer F, en dan door voorwarmer F1. De
verwarmingsstoom voor F wordt afgetapt op een plaats in de turbine, die dichter
bij de condensor ligt dan die voor F1. Vandaar, dat F een lagere temperatuur
heeft dan F 1, en dat het voedingwater in twee trappen op een hogere temperatuur
wordt gebracht.
Beide voorwarmers bestaan uit een romp, aan de onderzijde afgesloten ·door een
deksel, en aan de bovenzijde door een pijpplaat waarin de U-vormige pijpen zijn
bevestigd.
In het bovendeksel bevindt zich een keerschot.
Het voedingwater loopt dus door de pijpen; dat is ook wenselijk met het oog op
de hoge druk Waarmee het water naar de ketels wordt geperst.
De verwarmingsstoom komt uit op de romp; hij staat dus rondom de pijpen.
Het condensaat van deze stoom valt onder in de romp.
Dat van F wordt langs H afgetapt naar de stoomruimte van F; dat is mogelijk,
doordat er in F een lagere druk heerst dan in F 1.
Het gezamenlijke condensaat gaat van de onderzijde van F naar de aftapkoeler E
het p wordt hier afgekoeld door het condensaat, en het gaat daarna naar de
hoofdcondensor.
De zich in de afgetapte stoom bevindende lucht wordt uit de voorwarmers
afgevoerd naar de condensor, door leiding Q.
We zien, dat ook hier alle warmte die in het systeem aanwezig is, of die eraan
wordt toegevoerd, zorgvuldig in het voedingwater behouden blijft, en dat nergens
in het systeem het voedingwater in aanraking komt met de buitenlucht.
De persleiding van het condensaat is voorbij de ejecteur door een pijp met
afsluiter L verbonden met de condensor.
Bij het manoeuvreren staat deze klep open; daardoor wordt de circulatie van het
condensaat in de ejecteur onderhouden, en het ijdel in de condensor blijft
bewaard.
Indien de voedingpomp C ten gevolge van een hoge waterstand in de ketels en het
daardoor gesloten zijn van de voeding waterregulateur geen water opvoert, zal
het waterpeil in de condensor stijgen.
Draait omgekeerd de condensaatpomp te snel, of moeten de ketels plotseling
worden bij gepompt, dan daalt het waterpeil in de condensor.
Zou dit teveel dalen, dan zou lucht kunnen terugstromen door de condensaatpomp,
en dan zou deze pomp afslaan.
Het is dus zaak, dat het waterpeil onder in de condensor op constante hoogte
blijft.
Dit gebeurt door middel van de afsluiter K, die wordt bewogen door een vlotter
in de warmwaterbak.
In fig.90 is deze inrichting nog eens afzonderlijk aangegeven.
We zien hier een bovenklep P en een onderklep F, die tegelijk door de vlotter
worden bewogen als het waterpeil verandert.
De opening S tussen de beide bossen van de bovenklep voert naar de condensor. Op
de opening R is de leiding M naar de voedingtank aangesloten, en op opening U de
leiding N uit fig.89.
Daalt nu het waterpeil in de condensor, dan gaat ook de vlotter omlaag, en de
kleppen stijgen.
De bovenklep P wordt geopend, en het water uit de voedingtank kan van opening R
langs klep P naar opening S stromen, en zo in de condensor komen.
De onderklep F blijft gesloten.
Stijgt het water in de condensor, dan dalen de beide kleppen; P blijft gesloten
en F gaat open.
Daardoor kan het condensaat aan de perszijde door leiding N van fig.89 bij U in
fig.90 langs klep F stromen, en zo wegvloeien door opening R naar de voedingtank
die dus inderdaad als. buffertank dienstdoet.
De klepstang heeft in het kleplichaam een verticale speling van ongeveer 5 mm,
zodat geringe verschillen in het waterpeil van de condensor geen invloed hebben
op het voedingssysteem.
Mocht deze vlotterinrichting weigeren, zodat er geen automatisch suppleren van
voedingwater zal plaats hebben als dat nodig is, dan kan men, door klep W in
fig.89 te openen, toch het waterpeil in de condensor op de juiste hoogte
brengen, omdat het water uit de voedingtank door het ijdel in de condensor naar
binnen zal stromen. |
|