Binnenvuren
Binnenvuren past men toe op locomotieven, locomobielen, scheepsketels, stationaire vuurbuis ketels en staande ketels. Op het plaatje hiernaast is een binnenvuur in doorsnede voorgesteld, en je kan voorstellen dat hierbij weinig warmte buiten de ketel uitgestraald wordt.
Bijna alle warmte wordt direct aan de vuurbuiswand afgegeven, en van hier aan het ketelwater, zodat dit vuur levert daarom ook het minste verlies. Daar de verbranding bij het binnenvuur hoofdzakelijk op de rooster geschiedt, is het geraden hier alleen gasarme hoogwaardige steenkool te gebruiken.
De afsluiting van het binnenvuur geschiedt voor door de vuurdeur met toebehoren, terwijl beneden in de vuurbuis de lucht voor de verbranding door de rooster stromen kan.
Bovendien dient de vuurbrug om te zorgen, dat de gassen, welke zich in het vuur ontwikkeld hebben, tegen de brug stoten en zodoende goed door elkaar gemengd worden, omdat de verbranding zo volkomen mogelijk wordt.
De vuurbrug is meestal uit vuurvaste steen of uit gietijzer vervaardigd. De rooster bestaat uit hartgietijzeren staven, welke voor op het doodbed en achter op de vuurbrug rusten, terwijl in het midden nog enige steunpunten zijn aangebracht. Er moet steeds op gelet worden, dat as en slakken verwijderd worden, daar anders het onmogelijk is dat er genoeg lucht door de rooster kan trekken.
Voorvuren.
Voorvuren liggen buiten de ketel en worden omgeven door vuurvaste steen. Een groot gedeelte van de warmte wordt door deze vuurvaste steen opgenomen, zodat in de vuurruimte een zeer hoge temperatuur heerst. Bij het opgooien van verse kolen is daardoor de afkoeling gering en de verbranding is, wanneer verse lucht voldoende toestroomt, uitstekend.
Het metselwerk lijdt echter behoorlijk onder deze hoge temperatuur en het is geraden, in een voorvuur alleen brandstoffen met geringe warmtewaarde te verbranden, zoals hout, turf en bruinkool, maar geen steenkool.
Voorvuren worden meestal met een trappenrooster uitgevoerd.
Op het plaatje is een trappenrooster te zien.
Benedenvuren.
Benedenvuren vindt je bij cilindervormige en waterpijpketels, terwijl vuurbuisketels nooit met een benedenvuur worden ingericht. De rooster ligt hier, evenals bij het binnenvuur, schuin naar achteren, meestal zo hellend dat hij evenwijdig loopt met de waterpijpen, zodat voldoende doorsnede voor de doorstroming van de gassen achter de rooster wordt verkregen.
De afstand van bovenkant rooster tot onderkant waterpijpen bedraagt minimaal 700 mm. De geringde hoogte verhindert, dat de vlam zich goed ontwikkelen kan, terwijl te grote afstand nadelig voor de warmte-uitstraling wordt.
Een stukje uit de oude doos, verkort beschreven. Om te voorkomen van verschillende problemen met de ketel.
Een stukje over het stoombedrijf in het verleden kan ook nu nog van te pas komen.
Tegen de wanden aan de binnenkant van de ketel ontstaat op den duur ketelsteen. Dat groeit alsmaar aan, en aan de buitenkant waar het vuur langs of tegenaan komt roet en asch. Beide moeten regelmatig worden verwijderd, en wel om die reden dat er geen oververhitting zal plaatsvinden.
De platen die met een dikke laag ketelsteen zijn bedekt kunnen plaatselijk gaan gloeien, omdat het water die in contact moet komen met de ketelplaten en de warmte afnemen geen kans krijgt om dat te doen. Het gevolg is dat de ketel grote spanning krijgt te verduren en zelfs scheuren kunnen ontstaan.
Het ketelsteen kan ook ineens loslaten, waardoor een buitengewone stoomontwikkeling tot gevolg zal hebben met alle gevolgen van dien. Het openen van de veiligheidskleppen, is niet aan te raden: als de ketel gebrek aan water of aan het droog koken is.
Het is beter om het aan de veiligheidskleppen zelf over te laten, en je te concentreren op het vuur. De ketelplaten zullen al vrij snel van water bloot komen te liggen en de platen zullen oververhit worden tot roodgloeiend toe. Het eerste wat er moet gebeuren is: zorgen dat iedereen uit de buurt blijft van de ketel.
Dan vuur moet dan zo snel mogelijk verminderen en uit de buurt van de ketelplaten komen en als het kan de rooster naar beneden klappen of op andere manier het vuur verminderen schoorsteenklep dichter, het vuur verspreiden als de hitte maar minder wordt. En zeker geen voeding water inpompen, want zou men dat wel doen, dan zijn de gevolgen niet te overzien.
Een overweldigende stoomtoename zal het gevolg zijn en de ketel zal ontploffen, of scheuren. Neem een gloeiende plaat en laat daar een paar druppels water op vallen, dan zie je dat de druppels over de plaat dansen en nauwelijks verdampen. Maar bij ineens afkoeling ontploft de druppel in stoom.
Als dat op een grote plaat gebeurt met veel druppels, kan dat een ontploffing in de ketel tot gevolg hebben.
- Goed onderhoud van veiligheidskleppen, peilglas en andere veiligheidstoestellen.
- Regelmatig stoken met beleid.
- Schokken en trillingen vermijden, behoedzaam openen van afsluiters en veiligheidskleppen.
- Zorgen dat er voldoende watervoorraad in de ketel is, zodat de platen, die in de vuurgangen uitkomen, nooit droog worden.
- Herhaaldelijk en zorgvuldig verwijderen van ketelsteen.
Ook het bijvullen moet regelmatig en dan met voorverwarmd voeding water, zeker niet met koud water, dat is af te raden, want het koude water zal zinken en op de bodem plaatselijk spanning in de platen geven, waardoor er lekkage kan ontstaan of mogelijk.
Bron: platen en beschrijving zijn uit verschillende boeken:
- Het stoombedrijf door Nanno A. Imelman.
- Het Scheepstoomwerktuig, door A.D.F.W. Lichtenbelt.
- Zuigerstoomwerktuigen door J.P.P. Morré W. Morée.
- De Gids voor Machinisten N.C.H. Verdam, E.F. Scholl.