gesloten voedingsysteem op een
schip
Op turbineschepen waar men veel hogere stoomdrukken en temperaturen gebruikt dan
op schepen met een driecilinder expansie machine, is het zeker noodzakelijk om
het toetreden van lucht in het voedingwater zoveel mogelijk te verhinderen.
Daarom treft men hier gewoonlijk een gesloten voedingssysteem aan.
In fig.89 zien we een dergelijk systeem in de uitvoering van Weir.
Dit is het schema van een turbine-installatie met regeneratieve condensor,
roterende condensaatpomp, lucht ejecteur, turbo voedingpomp en twee pers
voorwarmers.
De verwarmingsstoom voor deze voorwarmers wordt op twee plaatsen waar
verschillende drukken en verschillende temperaturen heersen, afgetapt uit de
hoofdturbine.
Deze zg. aftap voorwarming gebruikt men veel bij turbines.
Want weliswaar verricht de ketelstoom nu minder arbeid in de turbine, maar de
afgetapte stoom geeft zijn verdampingswarmte, een belangrijk bedrag, bijna
geheel af aan het voedingwater, en een berekening die we hier niet zullen geven,
toont aan, dat er aldus een flinke toeneming in rendement is te verkrijgen.
In onze fig.89 zien we de beide aftapleidingen bovenop de turbine aangesloten,
maar dit is alleen gedaan voor de overzichtelijkheid van de tekening.
In werkelijkheid komen ze aan de onderzijde van de turbine uit, omdat dan tevens
het zich aldaar in de turbine bevindende water wordt afgetapt.
De condensor is ingericht als die in fig.59 van13, de onderzijde doet dus dienst
als warmwaterbak; daaruit zuigt de condensaatpomp A het condensaat, en ze perst
het door leiding B naar de drie trap lucht ejecteur D, die is ingericht zoals
die in fig.86.
We zien, hoe hier de lucht uit de condensor op twee plaatsen van achter de beide
keerschotten wordt weggezogen, en hoe ze tenslotte aan het boveneinde van de
ejecteur D door de staande pijp met zwaanshals in de atmosfeer wordt afgevoerd.
De eerste en de tweede trap van de ejecteur tappen af in de condensor, zoals we
al hebben gezegd; de derde trap tapt af in de voedingwatertank.
Bij G is de stoomaansluiting naar de straalbuizen van de ejecteur.
Het condensaat dat uit D komt, gaat door de aftapkoeler E, die is ingericht als
een kleine
oppervlakcondensor, naar de zuigzijde van de turbo voedingpomp C.
Die pomp is tevens op de voedingwatertank aangesloten, zodat deze als
buffertank dienstdoet.
De pomp perst het water eerst door voorwarmer F, en dan door voorwarmer F1.
De verwarmingsstoom voor F wordt afgetapt op een plaats in de turbine, die
dichter bij de condensor ligt dan die voor F1.
Vandaar, dat F een lagere temperatuur heeft dan F 1, en dat het voedingwater in
twee trappen op een hogere temperatuur wordt gebracht.
Beide voorwarmers bestaan uit een romp, aan de onderzijde afgesloten ·door een
deksel, en aan de bovenzijde door een pijpplaat waarin de U-vormige pijpen zijn
bevestigd.
In het bovendeksel bevindt zich een keerschot.
Het voedingwater loopt dus door de pijpen; dat is ook wenselijk met het oog op
de hoge druk Waarmee het water naar de ketels wordt geperst.
De verwarmingsstoom komt uit op de romp; hij staat dus rondom de pijpen.
Het condensaat van deze stoom valt onder in de romp.
Dat van F wordt langs H afgetapt naar de stoomruimte van F; dat is mogelijk,
doordat er in F een lagere druk heerst dan in F 1.
Het gezamenlijke condensaat gaat van de onderzijde van F naar de aftapkoeler E
het p wordt hier afgekoeld door het condensaat, en het gaat daarna naar de
hoofdcondensor.
De zich in de afgetapte stoom bevindende lucht wordt uit de voorwarmers
afgevoerd naar de condensor, door leiding Q.
We zien, dat ook hier alle warmte die in het systeem aanwezig is, of die eraan
wordt toegevoerd, zorgvuldig in het voedingwater behouden blijft, en dat nergens
in het systeem het voedingwater in aanraking komt met de buitenlucht.
De persleiding van het condensaat is voorbij de ejecteur door een pijp met
afsluiter L verbonden met de condensor.
Bij het manoeuvreren staat deze klep open; daardoor wordt de circulatie van het
condensaat in de ejecteur onderhouden, en het ijdel in de condensor blijft
bewaard.
Indien de voedingpomp C ten gevolge van een hoge waterstand in de ketels en het
daardoor gesloten zijn van de voeding waterregulateur geen water opvoert, zal
het waterpeil in de condensor stijgen.
Draait omgekeerd de condensaatpomp te snel, of moeten de ketels plotseling
worden bij gepompt, dan daalt het waterpeil in de condensor.
Zou dit teveel dalen, dan zou lucht kunnen terugstromen door de condensaatpomp,
en dan zou deze pomp afslaan.
Het is dus zaak, dat het waterpeil onder in de condensor op constante hoogte
blijft.
Dit gebeurt door middel van de afsluiter K, die wordt bewogen door een vlotter
in de warmwaterbak.
In fig.90 is deze inrichting nog eens afzonderlijk aangegeven.
We zien hier een bovenklep P en een onderklep F, die tegelijk door de vlotter
worden bewogen als het waterpeil verandert.
De opening S tussen de beide bossen van de bovenklep voert naar de condensor.
Op de opening R is de leiding M naar de voedingtank aangesloten, en op opening U
de leiding N uit fig.89.
Daalt nu het waterpeil in de condensor, dan gaat ook de vlotter omlaag, en de
kleppen stijgen.
De bovenklep P wordt geopend, en het water uit de voedingtank kan van opening R
langs klep P naar opening S stromen, en zo in de condensor komen.
De onderklep F blijft gesloten.
Stijgt het water in de condensor, dan dalen de beide kleppen; P blijft gesloten
en F gaat open.
Daardoor kan het condensaat aan de perszijde door leiding N van fig.89 bij U in
fig.90 langs klep F stromen, en zo wegvloeien door opening R naar de voedingtank
die dus inderdaad als. buffertank dienstdoet.
De klepstang heeft in het kleplichaam een verticale speling van ongeveer 5 mm,
zodat geringe verschillen in het waterpeil van de condensor geen invloed hebben
op het voedingssysteem.
|
|