|
|
|
De Curtisturbine |
|
naar 800 X 600
Start
De gelijkdruk en overdrukturbine
De deLavalturbine
De zoellyturbine
De curtisturbine
De parsonsturbine
De stal turbine of ljungstromturbine
Gecombineerde Turbinesystemen
De gasturbine
Stoomeigenschappen
Condensor
De Smering
Materiaal eigenschap
Onderdelen turbine
Stoom Tabellen
Foto's stork turbines
Platen
Technische tekeningen
links
Activiteiten
Ljungstrom turbine uit de Ingenieur
1915
Twee Werkspoor Stal Turbogeneratoren van 17000/22500 kW,
uit het blad de Ingenieur
|
|
De Curtiss turbine, is genoemd naar de Amerikaanse ontwerper Curtiss.
De Curtisturbine is een gelijkdruk turbine met een of meer druktrappen, elk
met verscheidene snelheids trappen.
|
foto's van een Curtis turbine van Stork |
|
De turbine van Curtis.
Dit is een zeer eenvoudige turbine, eigenlijk nog eenvoudiger dan die van De
Laval, omdat meerdere snelheidstrappen het aantal omw/min veel geringer maken,
waardoor een rechtstreekse koppeling op het werktuig, dat moet worden gedreven,
mogelijk is, zodat een tandwieloverbrenging kan vervallen. |
|
Fig.59 geeft een lengtedoorsnede
van een 3traps Curtis turbine weer, die dienst doet als waaiermachine(aanjager)
voor een ketel.
Het vermogen bedraagt 250 pk, de snelheid 1800 omw/min.
De stoom treedt rechts boven binnen en passeert hier eerst een stoomzeef,
voordat hij in het straalbuissegment komt.
De twee groepen omkeerschoepen, die zich natuurlijk alleen tegenover de
straalbuisopeningen bevinden en niet langs de gehele omtrek, zijn bevestigd in
een afzonderlijk stuk aan de binnenkant van het huis.
Zoals gebruikelijk is, zijn alle kransen loopschoepen op een wiel aangebracht.
Dit bezit daartoe een brede velg.
Ook de naaf van het loopwiel is breed en de dikte van het wiel wordt naar de
omtrek weer geleidelijk kleiner.
Het loopwiel bevindt zich hier op het einde van de as, zodat deze op slechts een
plaats door het turbinehuis hoeft te gaan. |
|
|
Dus is er ook maar een
stoomdichte doorvoering nodig.
Het wiel is op de as bevestigd met een op een plaats doorgezaagde tapse bus, die
in een overeenkomstig gat van het wiel door een moer wordt vast getrokken.
Draaien van de bus en dus ook van het wiel over de as wordt bovendien belet door
een spie.
De as is voor en achter het draagmetaal voorzien van scherpe kragen.
Smeerolie, die uit het metaal treedt, wordt dus op die plaatsen weggeslingerd in
de ruimte rondom het metaal en niet in het turbinehuis gezogen, zodat zij zich
niet met de stoom kan vermengen.
Ongebruikelijk bij een turbine is de wijze, waarop hier het huis in twee-en is
verdeeld, namelijk niet volgens een vlak door de hartlijn van de as, maar
loodrecht hierop.
Dit heeft hier het voordeel, dat nu vóór en achtervlak van het huis de
aangegeven doorgebogen gedaante kunnen krijgen, zodat de inhoud van het huis nog
geringer wordt dan bij een horizontaal scheidingsvlak mogelijk zou zijn geweest.
Aan de onderkant rechts zien we nog een kleine veiligheidsklep met
veerbelasting, die ongewenste hoge stoomspanningen in het turbinehuis voorkomt.
De dunne verticale lijnen aan voor- en achterkant stellen een plaatstalen
omhulsol voor.
De er achter overblijvende ruimte vult men met een isolerende stof, om verlies
van warmte tegen te gaan.
Het loopwiel diameter, gemeten over het midden van de schoepen, bedraagt hier
slechts 1000 mm.
Dus ook deze machine is bijzonder klein en licht voor het vermogen dat hij
ontwikkelt.
Vooral de lengte van deze, drietrapsturbine is zeer gering en de inrichting
buitengewoon eenvoudig.
Indien men goed voor de smering zorgt, hoeft men geen storingen in het bedrijf
te vrezen.
We zien, dat de schoepen, zoals gebruikelijk is, van het begin naar het einde
toe langer worden.
Over de bevestiging van de schoepen zullen we later nog spreken, alleen kunnen
we hier opmerken, dat die van de omkeerschoepen minder stevig hoeft te zijn dan
die van de loopschoepen, waarop grote centripetale krachten werken.
Bij kleine Curtisturbine's kunnen we voor stoomtoevoer enige straalbuizen
gebruiken. |
|
Is het vermogen wat groter, en de
hoeveelheid stoom die per tijdseenheid moet toegevoerd worden, dan passen we
liever een straalbuissegment toe.
Een dergelijk onderdeel is afgebeeld fig.60;
Hierbij bevindt zich in de voorste bodem of in de romp van het turbinehuis een
rondgaande opening, zich uitstrekkende langs een gedeelte van de omtrek.
Vóór deze opening bevestigt men
het segment met flens a en een groot aantal bouten. |
|
|
In het kanaal van dit segment
zijn gebogen schotjes b aangebracht, zodat hier zes naast elkaar gelegen
straalbuisopeningen ontstaan van rechthoekige doorsnede.
In deze figuur zijn de schotjes gewone stukjes plaatstaal en we zien, dat de
hier gevormde openingen van het begin naar het einde toe nauwer worden.
Omdat er bij de gegeven vorm van de schotjes geen keeldoorsnede ontstaat, zou
men kunnen menen, dat de stoom in een aldus gevormd straalbuissegment, geen
grotere snelheid dan 450 m/sec zou kunnen bereiken.
Theoretisch en proefondervindelijk kan men echter aantonen dat hierin
gemakkelijk veel grotere snelheden mogelijk zijn. |
|
Treedt namelijk bij A in fig.61
de stoom buiten het eigenlijke segment, dan heeft de ene zijde van de straal nog
steeds geleiding langs het schotje B, maar bij A kan de breedte van de straal
onbelemmerd groter worden.
Het gevolg daarvan is, dat de straal bij het vlak AB als 't ware vanzelf een
nauwste doorsnede verkrijgt, zodat hier een keel ontstaat en daar voorbij de
stoom boven de kritieke snelheid komt. |
|
|
Daarmede gaat even wel gepaard,
dat de straal een bepaalde afwijking in richting vertoont, dat wil zeggen is a
de uit treehoek van de schotjes, dan maakt de straal met de uittree kant van het
segment een hoek a, die groter is dan a.
Het blijkt, dat a' des te groter is, naarmate de stoomspanning achter het
straalbuissegment verder beneden de kritieke druk ligt, dus naarmate de uit
treesnelheid van de stoom groter wordt. |
|
Men kan bij deze inrichting dus
wel gemakkelijk een veel grotere snelheid verkrijgen dan 450 m/sec, maar men zal
er genoegen mee moeten nemen, dat dan tevens de uit treehoek van de straal
groter wordt dan die van de schotjes, wat ongunstig is met het oog op het
stromingsrendement.
Het lichaam van het segment is van gegoten brons of ijzer vervaardigd, de
schotjes daarin tegen zijn meestal van nikkelstaal of chroomnikkelstaal.
|
|
|
Dit laatste heeft namelijk een
veel hoger smeltpunt dan het metaal van het segment zelf.
De schotjes (fig.62) worden nu van tevoren afzonderlijk gebogen en geheel gereed
gemaakt.
Daarna plaats men ze in de gietvorm, waarin het eigenlijke segment wordt
gegoten.
Na het gieten zitten de schotjes dan stevig vast, daar de einden, die in het
metaal van het segment komen te vallen, van een aantal openingen c worden
voorzien en bovendien worden vertind, zodat ze een goed oppervlak van
aanhechting krijgen.
In fig. 62 komen de gedeelten onder en boven tot aan de stippellijnen in het
metaal van het segment vast te zitten.
Doordat het metaal van de schotjes een veel hoger smeltpunt heeft dan dat van
het segment, blijft de oppervlakte van de schotjes tijdens het gieten mooi glad,
zodat men het daarna niet meer hoeft bij te werken.
Bij gebruik van stoom van zeer hoge temperatuur neemt men gefreesde
straalbuissegmenten van chroomnikkelstaal.
Meestal is daarbij ieder schotje voorzien van een er een geheel mede vormend
gedeelte van boven- en onderrand van het segment en al deze stukjes worden
achter elkaar in een segment vormig opening geschoven en daarin vastgezet.
Deze methoden heeft het voordeel dat ieder schotje aan beide zijden zuiver glad
kan worden afgewerkt en dat ook boven en onderkant van iedere opening glad zijn
,zodat de stoom weinig wrijving ondervindt gedurende de stroming.
In fig.60 (boven) strekken de eigenlijke straalbuisopeningen zich ongeveer uit
langs een boog van slechts 36 - maar naar gelang van de hoeveelheid stoom die
moet doorstromen, kan men natuurlijk het segment een kleinere of grotere hoek
laten bestrijken, tot zelfs 360 - toe.
Hoe groter deze boog is, des te meer loopschoepen krijgen tegelijk stoom
toegevoerd.
We hebben hier dus altijd, wat we bij de Zoellyturbine gedeeltelijke bestrijking
hebben genoemd.
Een voordeel hiervan is, dat we, door de bestreken boog klein te nemen, voor een
gegeven doortocht oppervlak de schoephoogte niet zo klein behoeft te maken.
Het kanaal tussen twee schoepen heeft namelijk vier wanden: 1- de holte van de
ene schoep, 2- de rug van de volgende, 3- de grond van de ruimte tussen de
schoepen, 4- een gedeelte van de dekband van de schoepen.
Van deze vier wanden zijn alleen 1° en 2° werkzaam voor de beweging van de
turbine, de gedeelten 3° en 4° dragen niet bij tot het verrichten van arbeid, ze
veroorzaken integendeel verlies door de wrijving van de stoomstraal.
Naarmate dus de werkzame oppervlakte groter is in verhouding tot het totale
oppervlak van het stoomkanaal, zijn de wrijvingsverliezen relatief lager.
Vandaar, dat lage schoepen ook bij actieturbines nadelig zijn.
De gedeeltelijke bestrijking biedt het middel om de schoepen zo hoog te maken
als men nuttig acht. |
|
Bij deze turbines treft men ook
dikwijls een andere wijze van bevestiging van het straalbuissegment aan, In
fig.63 bijvoorbeeld zien we een voorbeeld van de methode, die de firma Brown
Boveri toepasten.
Deze afbeelding stelt de intreekant voor van een 2traps Curtiswiel.
Hierin is A het loopwiel,met de twee rijen schoepen, B is het straalbuissegment
en C is het losse stuk, waarin de omkeerschoepen zijn aangebracht.
Het segment B wordt hier niet met bouten tegen het turbinehuis bevestigd, maar
grijpt aan de onderkant achter een schuin gedeelte E en wordt aan
De bovenkant aangedrukt tegen het pasvlak van het turbinehuis door het schuine
stuk D, dat tevens dient om het gedeelte C op plaats te houden.
D wordt aangedrukt door enige bouten F, die langs de omtrek zijn verdeeld.
Deze bouten gaan met schroefdraad door het huis en worden door een dopmoer aan
de buitenkant geborgd en stoomdicht afgesloten. |
|
|
Dit is dus een zeer eenvoudige
wijze van bevestiging.
Curtis turbines past men nooit toe voor grote vermogens.
De reden hiervan is het vrij hoge stoomverbruik per kWh.
Dit wordt veroorzaakt door de ongunstige energieomzetting ten gevolge van grote
wrijvingsverliezen van de stoom in de straalbuizen en de schoepen.
Wel worden ze vrijwel altijd toegepast als zogenaamde voor geschakeld curtiswiel
met 1 of 2 snelheidstrappen bij alle grote turbines en als achteruitturbine bij
scheepsturbines.
Per druktrap past men gewoonlijk twee, ten hoogste drie, snelheidstrappen toe.
|
|
|
|
|
de twee foto's boven en
onder zijn van een Curtis turbine van Machine fabriek Stork |
De plaat hiernaast laat een
kleine turbine zien, bestaande uit een Curtis wiel met twee snelheidstrappen,
dat overhangend gemonteerd is op de rondsel as.
Daar het aantal omwentelingen van 3500-10000 per min. bedraagt, zal de
aandrijving in de meeste gevallen door middel van een tandwieloverbrenging
plaats hebben. |
|
|
|
|
|
|
|
|
Bron: platen en beschrijving verdeelt over alle pagina's zijn uit verschillende
boeken: het stoombedrijf door nanno A.Imelman. De Gids voor Machinisten N.C.H
Verdam, E,F Scholl. De Stoomturbine van J.Moree1953. Het Scheep stoomwerktuig,
door A.D.F.W.Lichtenbelt. Stoomturbines, doorL.A.de Bruijn L.Muilwijk. Stoom
11druk handleiding voor het stoombedrijf. Het stoombedrijf, handleiding bij de
studie van het gehele stoomwezen voor machinisten en studerenden door Nanno A.
Imelman. Fotoarchief Stork: Historisch Centrum Overijssel Zwolle |
|
|