Stoomtrams en stoomtreinen
Even voor de duidelijkheid het op deze pagina beschreven onderwerpen zijn voor of rond 1890.
Een stoomtrein of beter nog de locomotief heeft de mogelijkheid om vooruit, achteruit en stoppen, en kan sneller of ook langzaam gaan rijden.
dat klinkt heel eenvoudig maar hoe gaat dat in zijn werk.
Ook de locomotief bezit een omkeer mechanisme, de meest voorkomende is de schaarbeweging van Stephenson.
Hier mee word de voorloophoek van de stoomschuif veranderd( meer daar over).
De snelheid wordt door een regulateur (regelaar) geregeld.
Door de openingen, waardoor de stoom uit de ketel naar de stoomschuifkast stroomt te vergroten of te verkleinen dus door meer of minder te openen van de regulateur kan naar behoefte de machine worden geregeld.
Het deel van de regulateur, dat de eigenlijken stoomafsluiter vormt, wordt, of het nou een schuif of een klepafsluiter is, aangeduid met de naam van de regulateurkop of kattekop.
bij de meeste locomotieven ligt de regulateur kop in de dom en wel in het bovendeel.
Deze kan door de machinist vanuit de standplaats geregeld worden.
De stoommachines van de meeste locomotieven zijn bijna altijd tweeling machines met krukken onder 90 graden alleen de compound locomotieven maken hierop een uitzondering, omdat daar de beweging gemakkelijk omkeerbaar moet zijn, en zij in ieder stand op gang moet kunnen komen. Men onderscheid bij locomotieven drie hoofdbestanddelen: de ketel, de stoommachine en het frame, dat laatste verbind de twee eerste met elkaar. En hoe deze onderdelen, of waar deze zich bevinden zo onderscheid men ook de soort type locomotieven. Dit is even in het kort de rest staat onder de locomotief plaat waar dieper op de constructie en werking van de machine in gaan.
Door de laatstgenoemde maatschappij werden nog meerdere van deze locomotieven aangekocht, die zich voornamelijk onderscheiden door een grotere rookkast, om het uitwerpen van vonken tegen te gaan, zij deed dienst op de lijnen Amsterdam- Roosendaal, Amsterdam- denhelder en Amsterdam- Enkhuizen.
Van de Fig.2 gaan wij eerst de inrichting bespreken.
De door Sharp, Steward & Co, Atlas Works te Glasgow, ontworpen machine is een verticale langs doorsnede voor de helft over de drijfassen en cilinders.
BB zijn de tussen de frameplaten aangebrachte stoomcilinders (binnencilinders), waarvan de zuiger C door middel van de zuigerstangen G en de Drijfstangen M werken op de krukken NN van de krukas, waarop de drijfwielen W2 zijn bevestigt.
Deze laatste zijn door koppelstangen z verbonden met de achterdrijfwielen W1, waar door de trekkracht dus verdubbeld is. ( de belasting op beide assen bepaalt hier NL. de weerstand van de wielbanden op de rails en dus het maximum trekkracht).
De stoomschuiven, die bewogen worden door Stephenson schaarbewegingen F liggen, met het oog op de geringe plaatsruimte schuin (in twee richtingen hellend), half boven, half tussen de cilinders.
C is de spiegel met de poorten, die men dus enigszins verkort ziet.
Vooraan de locomotief is een draaibaar onderstel met vier wielen L2L1 (boogie) aangebracht, met het doel om gemakkelijk door bochten te kunnen rijden.
Daarbij draait NL. dit onderstel om een tap h ten opzichte van het gestel van de gehele machine en wordt door veren weer in de normalen stand gebracht.
De ketel, bestaande uit de rookkast R, de ronde ketel en vuurkist U, is vooraan vast met het frame verbonden, terwijl hij zich achter aan, met het oog op de uitzetting door de verhitting, iets over dat frame verplaatsen kan.
Van de stoomdom uit voert de stoom aanvoerbuis S door de rookkast naar de schuifkasten van beide cilinders.
Bij r is een klep aangebracht, die hier als stoomafsluiter dienst doet en die bij locomotieven steeds de regulateur genoemd wordt.
Deze klep wordt van de standplaats van de machinist uit door een handel k geopend en gesloten.
De afgewerkte stoom blaast door een ringvormige ruimte b (de blaaspijp) in de schoorsteen, waardoor de trek bevorderd wordt.
Ook kan men door het openen van een kraan (blaaskraan) door een nauwe pijp verse stoom in de schoorsteen voeren, het geen vooral bij het stoomopmaken van belang is.
Alle vlakke platen van de roodkoperen binnen vuurkist zijn door steunbouten en ankers met de buitenvuurkist verbonden.
In de plaat zijn alleen een paar ankers ter versterking van de topplaat aangeduid.
Bij v1 en v2 zijn de veiligheidskleppen, direct door Ramsbottom veren gedrukt aangegeven. I is de vuurbrug, o de rooster, A de aschbak, die van achteren hoog oploopt om de achter drijfas te kunnen bergen.
Van de vlampijpen V1 die van de vuurkist naar de rookkast voeren, zijn slechts de onderste en bovenste getekend; de overige zijn door hartlijnen aangegeven.
Ook is een van de steunstangen te zien, die de frontplaat van de buitenvuurkist met de pijpplaat van de rookkast verbindt.
Het gehele frame, met de ketel, steunt op de veren H1 H2 H3 die aan de draagpotten zijn opgehangen en dus het gewicht op de wielen overbrengen.
E is een handwiel met schroef en moer voor het verstellen van de scharen ( rijden vooruit, achteruit en met verschillende graden van de expansie), d zandblaas toestellen, om zand onder de wielen te spuiten en daardoor de adhesie bij het in gang komen te vergroten; P remcilinder, Q remstangen, T remblokken, G koppelstangen, alle behorend bij de Westinghouse rem v vegers of sneeuwploegen, f stoomfluit.
Deze locomotieven bezitten een roosteroppervlak van 2,15 m2 een verwarmd oppervlak van 111,6 m2. en werken met een stoomspanning van 10 atm.
De middellijnen van de stoomcilinders zijn 457mm de slaglente is 660mm. En de drijfwielen hebben een middellijn van 2,016 m.
Het totale gewicht in gebruik bedraagt 45000kg. De trekkracht 4000 kg.
Goederen locomotieven
Goederen locomotieven hebben meestal drie gekoppelde assen en bovendien iets grotere cilinders en kleinere wielen, omdat hier de trekkracht meer op de voorgrond treedt dan de snelheid.
In streken, waar sterke hellingen voorkomen, worden dikwijls locomotieven gebruikt met vier of meer gekoppelde assen, omdat daar de trekkracht nog groter moet zijn.
Verschillende systemen treft men daarbij aan, die wij hier niet verder zullen behandelen.
In dat geval wordt dikwijls de water en kolenvoorraad op de locomotief zelf geborgen in plaats het op een mee te voeren tandem te plaatsen.
Dit heeft dus het voordeel, dat het gewicht van dezen voorraad meewerkt om de maximum trekkracht te vergrote.
Bij tenderlocomotieven zijn in de regel kolenbakken ter zijde van de vuurkist aangebracht en de waterbakken langs, onder of zelfs boven de ketel (zadeltender).
In latere tijden werd ook het compoundstelsel met goed gevolg op locomotieven toegepast.
Daarbij zijn hoog en lagen drukcilinder naast elkaar binnen de frames aangebracht (systeem Wordsdell), of beide cilinders buiten de frames (systeem Von Borries) of eindelijk twee hoogdrukcilinders symmetrisch buiten het frames en een lagen drukcilinder in het midden daartussen, waarvan dan de eerste werken op de achter en de laatste op de voordrijfas (systeem webb).
Dit zijn de meest voorkomende stelsels. Bij de meeste der systemen zijn de inrichtingen aan aanwezig om bij het aanzetten ook versch. stoom in de lagen drukcilinder te kunnen toelaten (aanzetkleppen).
de stoomtreintjes hier onder waren meer bedoeld voor korte afstanden van af het fabriek terrein
De tramweglocomotieven
De tramweglocomotieven die in de jaren 1890 in ons land steeds meer uitbreiden. Behalve door de kleinere afmetingen, onderscheiden zij zich gewoonlijk doordat de ketel tamelijk hoog boven de beide gekoppelde assen geplaatst is, en het geheel van een kap is omgeven, de standplaats van de machinist op zij naast de ketel en de machine tevens een tenderlocomotief is. Meestal liggen de cilinders hellend, daar zij anders te dicht bij de grond zoude komen, of zij boven de assen gelegen en de zuigerbeweging wordt door balansen op de krukas overgebracht. Deze inrichting komt onder andere voor bij de tram locomotieven uit de Schweizerrische Locomotiv- & Machine fabriek te Winterhur.
Veelal is er een inrichting om de stoom te condenseren, bestaande uit een reeks van pijpjes, boven de kap van de machine aangebracht, waarin de afgewerkte stoom gevoerd wordt, en die dus door de lucht wordt gekoeld. Deze toestel heeft ten doel de last en hinder weg te nemen wat anders het stoom op publieke verkeerswegen zou veroorzaken.
een doorsnede van een tramlocomotief geconstrueerd door de machinefabriek Breda te Breda
Bron: De Gids voor Machinisten N.C.H Verdam, E,F Scholl.