In de stoomketel wordt de warmte in de vorm van brandstof omgezet in stoom en de spanning daarvan doet de stoom geschikt zijn om er een werktuig mee te drijven.

Men gebruikt daartoe een aan beide einden door een deksel afgesloten cilinder,  waarin zich een zuiger bevindt (zie afb.1 ).

Is deze zuiger aan een cilindereinde en laat men stoom toe tussen deksel en zuiger, dan beweegt hij zich naar het andere einde, als men er voor zorgt, dat de ruimte daarachter met de buitenlucht in verbinding staat.

Laat men, wanneer de zuiger aan het einde van de slag bij het andere deksel is gekomen, op dezelfde wijze tussen deze beide weer stoom toe, dan beweegt de zuiger zich in tegenover- gestelde richting, tot de eerste stand weer is bereikt.

Bij herhaling van dit spel krijgt men een voortdurend heen-en-weergaande beweging van de zuiger, waarbij deze voortbewogen wordt door de zuigerdruk P, ontstaan tengevolge van de stoomspanning p op het zuigeroppervlak.

De zuigerdruk wordt door de zuigerstang, lopende door een stoomdichte pakkingbus, naar buiten overgebracht.

Slechts zelden kan deze heen-en-weer- gaande beweging direct worden gebruikt.

Een voorbeeld daarvan is echter de duplex- en simplex-stoomvoedingspomp,  daarbij kan het wel.

Bijna steeds is echter de ronddraaiende beweging nodig om de arbeid op het aan te drijven werktuig over te brengen, soms met directe koppeling als bij een elektrische generator of centrifugaalpomp, soms met tussenschakeling van een riem- of tandwieloverbrenging.

Men voorziet daartoe de zuigerstang van een leislof, lopende tussen twee leibanen (afb.1). Door middel van een drijfstang wordt de kracht over gebracht op een kruk, die daarvoor van een krukpen is voorzien, die onwrikbaar op de krukas is bevestigd.